De HiFi buizenversterker
Vol trots liet hij zijn pas gebouwde versterker zien. Een werkelijk schitterend apparaat dat volgens zijn zeggen niet te overtreffen zou zijn. Een tot glimmend toe gepolijst chassis, waar zonder beschermkap vier eindbuizen keurig op een rij staan. De overige buizen en trafo’s en elektrolieten staan achterop verscholen onder een gesloten kap. ”Wat vindt u ervan?” vraagt hij terwijl hij de volumeregelaar wat verder opendraait, zodat Bésame Mucho gezongen door Laura Fygi de kamer vult.” Kijk, daar staan de luidsprekerboxen, stereo natuurlijk, maar dat begreep u al.” Hij haastte zich naar de keuken om koffie te zetten.
Op een of andere manier speelde het woord luidspreker door mijn hoofd. Eigenlijk een achterhaalde benaming, nog uit de tijd dat er voor het eerst voorzichtig telefonie werd gepleegd. Gesproken woord dat door middel van hoofdtelefoonschelp en hoorn versterkt werd weergegeven: het sprak luider. Dus een luidspreker, nee, muziek kwam er pas mondjesmaat zo rond 1919. In ons land was Idzerda daar een van de eersten om muziek uit te zenden, tevens ook een van de eersten die met een programma adverteerde. Maar hoe zou je een luidspreker anders moeten noemen? Geluidsbox? Dat is in feite weer een luidspreker in een kist. Transducer leek mij beter, of toch niet?
Hij kwam nu binnen met de koffie. ”En hoe klinkt het? Lekker vet hè!” Ook weer zo’n uitdrukking die mij tegenstond. ”Met vier EL34”; liet ik mij ontvallen: ” misschien goed voor een gitaarversterker, waar extra harmonischen welkom zijn, maar toch zeker niet voor een zogenaamde HiFi-versterker.” Dat kwam duidelijk wat hard aan en zo te zien was mijn gastheer daar niet blij mee. Hij was het er niet mee eens en liet mij weten dat deze buizen in klasse A makkelijk 35 zuivere Watts kunnen produceren zonder dat ernstige vervorming zou optreden.
Het werd tijd voor enige uitleg om deze man op het juiste spoor te helpen. Ik legde hem uit dat eindbuizen geen vermogen leveren, maar het vermogen regelen. Het vermogen wordt geleverd door de voeding en niet door wat fors uitziende lampen. Op mijn vraag welke buis hij gebruikt voor de gelijkrichting, is het antwoord: ”Geen! Het zijn vier dioden type 1N4007.” Hij loopt daarop naar een ladekastje en haalt daar een paar van deze dioden uit en geeft ze aan mij, waarschijnlijk denkende mij iets nieuws te laten zien. Ik neem vier van deze siliciumdioden en leg ze op het chassis naast een van de eindbuizen. Vergeleken daarbij vier armzalige kleine zwarte dingetjes, als het ware om een draadje geplakt. ”Kijk, dat zijn dus de krachtige leveranciers van je vermogen.”; en ik kijk hem daarbij ernstig aan.
De man wordt nu wat onzeker. Als ik hem dan ook nog vertel dat het gebruikte netsnoer zelfs voor een schemerlamp ongeschikt zou zijn, draait hij de volumeregelaar naar links en kunnen wij elkaar wat beter verstaan. Wat verlegen kijkt hij mij aan en mompelt: ”Sorry” ”Geeft niet”; zeg ik: ”onthoud dat echte werkelijkheidsweergave begint met een ruim gekozen voeding.” ”Dat betekent een voldoende grote voedingstransformator. Veelal kijkt men in een buizenboek wat de eindbuizen aan stroom trekken, telt er nog wat milliampères bij voor de voorversterker en de uitkomst bepaalt de keuze voor de grootte van de voedingstrafo. Waarom niet een trafo die het dubbele kan leveren? Dat kost natuurlijk meer en dat voelt men in de portemonnee. Maar hoe krijgen we anders een goede gelijkspanning, rimpelloos en vrij van stoorspanningen?
Diodes, nu meestal gebruikt, zijn veredelde kristalgelijkrichters die wij al eerder kunnen tegenkomen bij oude kristalontvangers. Ze laten de stroom grotendeels in een richting door over een drempeltje, maar erg gelijkmatig gaat dat niet en dat is hoorbaar als een hoog, scherp geritsel, enigszins te onderdrukken door parallel een condensator van 0,01 µF te plaatsen. Bij dubbelfazige gelijkrichting gebruikt men twee dioden, maar in een brugschakeling vier, hetgeen het er alleen maar erger op maakt. Dus toch maar buizen? Ook die zijn niet ideaal: kathoden emitteren niet gelijkmatig.
Het is als met de zon, soms ontstaan donkere plekken en dan weer onverwachte erupties. Verscheidene van de uiteindelijk vertrekkende elektronen komen met zo’n vaart tegen de anode dat ze terugstuiteren. Het is niet voor niets dat er bouwers met ervaring zijn die alles proberen om een zodanige voeding te bouwen dat je echt over gelijkspanning kan praten. Sommigen geven de voorkeur aan gelijkrichtbuizen met gaasanodes. Niet dat het volgens mij helpt, want de elektronen die door de mazen vliegen, doen niet mee aan het proces. Toch beweren lieden met een scherp gehoor het verschil te kunnen horen tussen gaas- en plaatgelijkrichters.
Of je daar mee eens bent of niet, hieruit blijkt dan men zoekt naar een manier om een voeding samen te stellen met een rimpelloze stroom. Een grote bufferelektroliet moet een zo grote capaciteit hebben, dat bij maximale stroomafname met weinig spanningsverlies de volgende top van de gelijkgerichte wisselspanning gehaald kan worden. Een bijna onmogelijke opgave.
Echter met behulp van een laagdoorlaatfilter komen we een eind in de goede richting. Men zou eigenlijk een koptelefoon op een veilige wijze moeten aansluiten op de voeding om te horen of deze werkelijk stil is, geritsel en kleine kortstondige pieken zijn op een normale servicescoop niet zichtbaar te maken.
Een eindlamp levert dus geen vermogen maar regelt de stroom. Het is de anodestroom van deze buis die geregeld wordt. Dat gaat niet zonder verliezen, met het gevolg dat al direct een deel van de stroom verloren gaat. Dit komt door de inwendige weerstand van de lamp, waardoor een groot deel van de energie in warmte wordt omgezet. Het is dus nodig dat de lamp inwendig zodanig is geconstrueerd dat deze warmte afgevoerd kan worden. Derhalve zijn eindbuizen groter dan voorversterkerbuizen. Hoe groter de buis, des te meer lijkt het of de versterker een groot vermogen kan leveren.
Toch zijn deze buizen niets meer dan een door het ritme van het audiosignaal bewegende klep (valve – ventiel) die de stroom regelt die uiteindelijk in motorische kracht omgezet zal worden. Met zeer hoge spanningen zouden we kunnen volstaan met een kleinere stroom om dezelfde energie te kunnen leveren. Dat heeft echter zeer veel bezwaren, zodat het makkelijker is om met grotere stromen te werken. Dat betekent echter dat we een kathode moeten hebben die voor ruim voldoende emissie kan zorgen en ook een grote anode om de door de aanstormende elektronen ontstane warmte snel af te kunnen voeren.
Een abnormale temperatuurverhoging van de anode heeft een vergroting van de secundaire emissie tot gevolg. Hierdoor kunnen opgesloten gassen uit de elektroden vrijkomen, wat een achteruitgang van de werking tot gevolg heeft. Een aangebracht vangrooster zoals in de EL34 dient niet om de weg van kathode naar anode te vrijwaren voor tegenliggers of spookrijders.” “Het zou ook nooit helemaal vrij zijn, want het stuk van het vangrooster naar de anode is bezaaid met terugvliegende elektronen. Het dient slechts om te voorkomen dat de terugstuitende elektronen het tweede rooster, ook wel naar oud gebruik het schermrooster genoemd, bereiken. Want dan zou dit rooster meer stroom gaan trekken en een deuk in de karakteristiek veroorzaken.
Penthodebuizen zijn goed te gebruiken daar waar een groot vermogen nodig is. Voor de geluidskwaliteit is het beter de 6L6 toe te passen. Dit is een in 1939 ontwikkelde beampower-tetrode, die nog altijd niet is geëvenaard en nog steeds wordt gezien als de eindbuis met de beste resultaten. Nog mooier zijn trioden. Die geven echter een gering vermogen en worden daarom minder gebruikt. Als unicum natuurlijk slechts één triode in een Loftin-White schakeling. Dan kan je pas echt spreken van kwaliteit. Tegenwoordig is het de gewoonte de eindbuizen zichtbaar op te stellen om de bezoekers te laten zien welke geweldig forse flessen van buizen je versterker bevat.” Zo ook mijn kennis die schrok toen ik hem liet weten dat het zien van vier stuks EL34, en ook nog Philips, mij niet direct aan HiFi doet denken.
Er ging zeker een paar jaar over heen alvorens ik weer eens in de buurt was en hem opzocht. Hij vond het leuk mij weer eens te treffen. En dat was wederzijds. Hij nodigde mij uit om plaats te nemen in de kamer en haastte zich net als de vorige keer om koffie te zetten. Nieuwsgierig keek ik rond. De grote elektrostaten waren verdwenen. In feite grote condensatorluidsprekers die ooit eens werden gepresenteerd in 1926 maar toen al geen succes waren en later weer eens van stal gehaald. Ze stonden er niet meer. Trouwens, nergens zag ik nog iets dat op een luidspreker leek. Wel stond er midden in de kamer een prachtige Steinway vleugel. Ik dacht nog: ”Zou hij piano gestudeerd hebben?”; want voorheen had ik nooit gehoord dat hij een noot kon spelen.
Toen wij even later aan de koffie zaten was het eerste wat ik vroeg: ”Speel je piano?” Zijn antwoord was nee en hij vertelde mij dat na de laatste keer dat ik hier was en zo neerbuigend over zijn EL34’s had gesproken, hij direct andere geluidsapparatuur had uitgeprobeerd. Er waren zelfs wichelroedelopers aan te pas gekomen. ”Handelaren hebben mij met stoel en al de ruime kamer rond gedragen om de juiste plaats te vinden om optimaal muziek te kunnen beluisteren.
Er hebben hier zulke grote boxen in de kamer gestaan dat je brood mee moest nemen als je er omheen wilde lopen. Kleine kastjes waar je de nek over brak als je even niet keek waar je liep. Echter niets dat op enige wijze in staat was om een werkelijk zuivere weergave van geluid te kunnen laten horen. En dat terwijl ik het liefst naar pianomuziek luister! Slechts één instrument en nog kon geen van de beproefde installaties mij bevredigen. Ik heb Rachmaninoff vrijwel grijsgedraaid. Handelaren en zogenaamde geluidskenners verweten mij dat mijn gehoororganen nodig onderzocht zouden moesten worden.
Ik was het ineens zat. Plotseling kreeg ik echter een geweldige inval en heb deze vleugel gekocht.” Ik keek wel even op na dit relaas en zei met verbazing: ”Je speelt toch geen piano?” ”Nee, dat kan ik ook niet, maar een neef is concertpianist en komt hier nu regelmatig studeren. Ik ga dan hier zitten in mijn speciale stoel een whisky erbij en laat dan de muziek over mij heen komen. Dat is toch wat u noemt werkelijkheidsweergave, of niet soms? Niks geen gedoe meer met glimmende versterkers, gouden pluggen, gloeiende lampen en geluidsboxen. Als je hoort wat ze er voor prijzen aanhangen, ben ik nu met mijn kostbare vleugel goedkoper uit”.
Piet van Schagen
De klasse A Hi-Fi stereo versterker rechts naast de vleugel is een oorspronkelijk ontwerp van de auteur.