De universeelmeter
Hij bleef even stil staan voor het pand waar boven de grote garagedeur op een bord met grote letters stond te lezen ‘Loodgieter’. Zijn gedachten gingen terug naar 1940, hij werkte toen in een radiozaak als verkoper maar deed ook de reparaties aan teruggebrachte defecte apparaten. Ook hij werd in de oorlog als zo velen op transport gesteld naar Duitsland om daar te werken. In een technische onderneming, echter wel wat groter: Siemens, waar hij elektronische apparaten monteerde voor een of ander wapentuig. Na de bevrijding te voet teruggekeerd naar Nederland.
De radiozaak was er niet meer. Daar waar eens de radio’s in de etalage stonden was nu een strijkerij gevestigd. De vorige eigenaar bleek tijdens een razzia met de gehele familie opgepakt te zijn en was niet meer teruggekomen. Via een kennis was hij nu terechtgekomen bij dit loodgietersbedrijf. Na een korte aarzeling stapte hij naar binnen . De eigenaar, een wat gevulde man met bretellen en een besabbelde sigarenpeuk in de mond, liep op hem toe en stak joviaal zijn hand uit: “Ach jij moet Toon zijn, ik wist dat je zou komen. Nou werk zat je kan gelijk aan de slag.”
Toon keek wat verbaasd rond en zei: “Ik dacht hier sanitair aan te treffen maar ik zie alleen maar pijpen en dakgoten.” De man schoot in de lach: “Ik ben loodgieter, maar handel in zink.” Twee aanwezige werkmannen, bezig een bakfiets te laden om op karwei te gaan, namen van de gelegenheid gebruik om zich even voor te stellen. “Pas maar op hoor”; zei er een lachend: “Het is een ouwe scharrelaar.” Het werk bleek te bestaan uit het op de zetbank vouwen van dakgoten van anderhalve meter, groter was de bank niet. En het solderen van rozetten als versiering en de nodige andere zaken zoals eindstukken en regenpijpaansluitingen.
Het solderen ging met een gasbout, van zeker een halve kilo roodkoper, aan een ijzeren stang met handvat, die op een benzinebrander warm werd gestookt. De baas had hem verteld, dat als de vlam groen wordt, is de bout op temperatuur. Ongelooflijk wat er eigenlijk allemaal nodig is voor waterafvoer. Na een maand of drie kwam de baas binnen met een vijftal stofzuigers die hij ergens op de kop had getikt. Nu de oorlog was afgelopen en iedereen weer elektriciteit had was er een grote vraag naar elektrische artikelen.
Wetende dat Toon vroeger in een radiozaak had gewerkt en zeker enige handigheid zou hebben deze apparaten weer nieuw leven in te blazen, zag de baas daar wel handel in. Eigenlijk een leuke afwisseling voor Toon en hij mocht ze naar de klanten brengen, wat weer een leuke onderbreking was met het eeuwige zinkwerk. De baas zag in die handel denkelijk wel brood, want op zekere dag riep hij Toon naar buiten en zei: “Kijk eens wat ik de auto heb liggen.” Toon opende de deuren van de op jaren zijnde A-Ford bestelwagen, de auto die de oorlog had overleefd.
Jarenlang verstopt achter in de loods onder oude zakken en kleden en nu met zijn door hoog olieverbruik rokende zijklep motor weer de straat op mocht. In de laadruimte stonden een aantal radio’s veiligheidshalve geklemd tussen oude aardappelzakken om tijdens de rit beschadiging te voorkomen. Opvallend allemaal hetzelfde type en zeker wel een stuk of tien. Toon herkende ze direct als de bekende zonnetjes van Philips, de 470A.
Vroeger regelmatig in de werkplaats gehad voor reparatie. Meestal bleek dat slechts het verhitten van de top van de EBL1 met een hete soldeerbout voldoende was om de storing op te lossen. Door de grote warmte van de eindbuis wilde de draadaansluiting in de top wel eens geen goed contact meer maken. Een euvel dat zich wel vaker voordeed.
“Wat sta je nou te kijken, allemaal bakeliet. Gemakkelijk even met cleaner op te poetsen en inwendig even inspecteren wat voor jou toch een koud kunstje zal zijn.” De baas pakte daarbij een toestel uit de auto om naar binnen te brengen: “Kom help eens even, het is buitengewone gouwe handel !!” Toon hielp met het uitladen van de niet al te best uitziende toestellen maar de kasten waren heel en dat was in ieder geval een hoopvol teken. Als het nu alleen bij schoonmaken zou blijven, Toon had daar zo zijn eigen idee over.
“En, wat denk je er van?”; de baas hield gelijktijdig een vlammetje bij zijn reeds half opgerookte sigaar en blies genoeglijk een stevige rookwolk de lucht in. Toon liet weten dat er toch wel wat ander gereedschap aangeschaft zou moeten worden en om zo’n toestel met de grote dakgootsoldeerbout te lijf te gaan leek hem niet zo best voor het tere gestel van deze radio’s. Geen probleem, vond de baas die gelijk voorstelde een kleiner gasboutje te maken. Toon schudde zijn hoofd: “Aardig bedacht en het is te proberen, alhoewel het lijkt mij niet zo handig om mee te werken. Trouwens ik heb ook nog een meter nodig om te kunnen meten.”
“Nou als dat alles is, ik dacht trouwens dat je er al mee gewerkt had. Kom dan straks maar even naar het kantoor ik heb daar nog een die nauwelijks is gebruikt.”. De baas draaide zich om en liep naar achteren. Toon sloot de achterdeuren van de Ford en dacht: “Waar heeft die ouwe het toch over? Hij zal toch niet toevallig een AVO-meter in huis hebben. Het zou best kunnen, natuurlijk aangesmeerd door een vertegenwoordiger” en hij dacht aan zijn vorige baas die ook zo’n handige verkoper was. Het zou misschien ook wel zo’n kleine Avominor kunnen zijn, maar het zal wel uitdraaien op zo’n ouderwets zakhorlogemodel uit de jaren dertig.
Hij liep dan ook snel naar het kantoor, nieuwsgierig wat de baas voor hem in petto zou hebben. Die zat al weer achter zijn bureau druk doende met opdrachten en rekeningen en keek op: “O ja, je komt voor die meter!” Hij trok een lade open, rommelde er wat in en haalde daar een prachtige timmermansduimstok uit te voorschijn. “Hier die is voor jou en nu maar gauw aan de slag, de klanten staan al te wachten.” En hij bladerde weer verder in zijn papieren. Sprakeloos liep Toon weer terug naar de werkplaats.
Piet van Schagen