De 2534
Eind 1987 werd de Technische Commissie na een sluimerend bestaan weer nieuw leven in geblazen. Tijdens de ledenvergadering werd mij verzocht om die taak op mij te nemen. Om de leden op de hoogte te houden wat er zich afspeelde in de TC werd in het RHT het Spreekuur Technische Commissie opgenomen. In die tijd gingen de meeste vragen die binnenkwamen nog over viercijferige Philipstoestellen en de omroepapparaten uit lang vervlogen tijd zoals de Varadyne, Avro Kasandra en ander zelfbouwtoestellen. Een enkeling die een vraag stelde over een 830A of zelfs de wat moderne monoknop. Er werden problemen voorgelegd die ik als cryptogrammen moest proberen op te lossen maar soms ook wel wonderlijke, die duidelijk door beginners werden gesteld. Zoals: “In mijn radio zat een lamp los. Nadat ik hem weer stevig had aangedraaid ging de schaalverlichting uit en begon er ergens wat te roken”.
Een van de leukste toestellen vind ik de 2534. Een radio-ontvangsttoestel in een ijzeren kast met een dito deksel, waarin twee ribbeltjes, die aan scharnieren doen denken, maar die er niet zijn. Soms mist het metalen inwendige afschermdeel en dat kan lastig zijn want daarop staat vermeld de volgorde en type van de lampen. Daar het een tweekringer is , heeft het drie ontvanglampen en begrijpelijk ook nog een gelijkrichtlamp. Zonder enige voorkennis zou je kunnen denken dat de lampen van links naar rechts in oplopende volgorde staan. Echter dat ligt toch anders. Net als bij de volgorde van de bougies van een viercilinder automotor 1 – 3 -4 – 2 geldt hier voor de lampen, als we de gelijkrichter als vierde lamp zien, de volgorde 4 – 1 – 3 – 2; gelijkrichter, hoogfrequentlamp, eindlamp en de detectorlamp.
Nu kan het met de gelijkrichter nooit misgaan, want die heeft vier pootjes en als zodanig een viergats lampvoetje. Belangrijk is het ook om de juiste lampen te gebruiken. De 506 , E442 , B443 en de E424. Waarom nu juist zo veel aandacht besteden aan dit eenvoudige apparaat? Het is een toestel met een schema dat slechts die onderdelen bevat die nodig zijn voor radio-ontvangst. Een netschakelaar ontbreekt en zelfs een uitgangstrafo is weggelaten. Behalve in de Engelse uitvoering waarbij wel een uitgangstrafo wordt gebruikt. Deze bevindt zich onder het chassis naast de voedingstrafo. Wij moeten het echter zonder doen en daar het schermrooster geen beveiligingsweerstand heeft, is het zaak het toestel nooit aan te sluiten zonder luidspreker.
De B443 zou anders door oververhitting van het schermrooster kunnen sneuvelen of emissie verliezen. De negatiefvoorziening wordt verkregen door de spanningsval in de minleiding over de smoorspoel, de potentiometer R2 en de weerstand R12. De totale anodestroom is dus bepalend voor de grote van deze spanning, die zorgt voor de juiste voorspanning van de eindlamp en ook voor de sterkteregeling van de E442. De meeste problemen worden dan ook veroorzaakt door het gebruik van een verkeerde eindlamp. Een E443H zal het toestel gerust wel enig geluid laten voortbrengen, maar aan de volumeregelaar zal dan tevergeefs gedraaid worden. Ook de E443H heeft een verkeerde instelling en zal gebrekkig functioneren.
Zelden ben ik een totaal lek condensatorblok tegen gekomen. Meestal herstelt zo’n condensator zich wel weer na gebruik. Toch zijn er leden die het nodig achten om zo’n blok te slopen en te voorzien van een andere inhoud. Nu is het al eeuwig zonde, historisch gezien, om zelfs een draad los te solderen laat staan zo’n totale onttakeling van het condensatorblok. Als men dan ook elektrolytische condensatoren gebruikt die al een grotere laadstroom hebben en dan ook nog met een verregaand grotere capaciteit om zeker te zijn dat geen enkele brom te horen zal zijn, dan is men verkeerd bezig. Bij een grotere capaciteit moet je er zeker van zijn dat de gelijkrichter in staat is om in een halve periode de condensator te kunnen laden. Anders is het net een emmer waar je telkens een kopje water in leeg gooit, dat er in het zelfde tempo weer er uit loopt. Is de laadstroom te groot voor de 506 dan zal de anode zo krachtig proberen elektronen aan te trekken dat zelfs de gloeidraad meegetrokken wordt, deze hangt nooit precies in het midden en wordt strak gehouden door een veertje.
Er is niet veel voor nodig om dan tegen de plaat getrokken te worden. Sluiting is dan het gevolg en ook de trafo krijgt het zwaar te verduren. Daarbij de gehele werking van het toestel is berekend op het grote oppervlak van het staniol waaruit de condensator is opgebouwd. Bij het gebruik van een elco is het dus al raadzaam parallel daaraan een rolblok condensator van 0,1 µF te monteren. Echter als we naar het schema kijken; waar vind je elco’s van hooguit 4 mF? Met andere woorden: het is beter te proberen het origineel te behouden, dan maar een klein beetje lek.
De afstemming van deze tweekringer geschiedt met twee aparte variabele micacondensatoren. Altijd beter dan twee op een as die middels trimmers enigszins gelijk lopen maar daar en tegen wel minder handig. Het afstemmen vraagt ook om enige vaardigheid. Het beste is om de terugkoppeling zo vast mogelijk te maken dat het toestel genereert en dan zo af te stemmen dat de toonhoogte van het genereren afneemt, draait men verder dan neemt de toonhoogte toe. Juist op het laagste punt waar de toon vrijwel wegvalt, de terugkoppeling langzaam terug draaien tot het station hoorbaar is.
Het is bekend dat bij vol ingedraaide afstemcondensator en de capaciteit dus het grootst is, de kringstroom in de parallelkring toeneemt met gevolg een grotere demping van de spoel. Men heeft dit hier ondervangen door het frequentiebereik te verdelen in de volgende golfbanden, 200 tot 450 meter en 400 tot 900 meter. De lange golf bestrijkt 900 tot 2000 meter. Het toestel heeft dus een driegolfbandenschakelaar, waarbij de banden wat andere bereiken hebben dan we nu gewend zijn. Let er ook op dat de p.u ingang niet aan aarde ligt, maar aan de negatieve roosterspanningslijn van de E442. Hierdoor krijgt bij gebruik van een pick-up de detectorlamp de E424 een negatieve voorspanning welke door R2 ingesteld kan worden. Voor volume is een losse regelaar noodzakelijk die meestal al op oude grammofoons uit die tijd te vinden zijn. Dit radiotoestel is vrijwel onverwoestbaar, een exemplaar dat tijdens een overstroming twee weken onder water had gelegen en daarna bij de kachel te drogen werd gezet, speelde daarna alsof er niets bijzonders was gebeurd.
Regelmatig kwam ook de vraag voorbij: “Hoe komt men aan het woord radio?” We spreken wel over radio maar het is nauwelijks een zelfstandig naamwoord te noemen. De heren van de wet van Ohm waarbij wij natuurlijk ook Volta en Ampère niet mogen vergeten, hebben van dat woord zelfs nooit gehoord. Het is Oliver Lodge die lang geleden in een proefschrift schreef over de ‘radiations of magnetisme’.
Hieruit is het woord radio opgedoken: een geheimzinnig iets dat door de lucht zijn weg vindt. Een overijverige journalist bedacht om het wat begrijpelijker te maken het woord Aether, dat het meteen goed deed bij het publiek en dat we tot heden nog steeds gebruiken. Ach het is net zo iets dat als we het radio-ontvangtoestel aanzetten dat we dan zouden veranderen in ‘Luistervinken’.
Het hier in het kort beschreven toestel, waarbij is uitgegaan van de vele vragen uit de beginperiode over toestellen, die vrijwel volgens hetzelfde schema zijn gebouwd, is in al zijn eenvoud, een van de leukste ontvangers, zonder al de overbodige toestanden, meestal bedacht om de verkoop te stimuleren. Daarbij uiterst geschikt om aan de hand van het schema met het toestel als voorbeeld op een cursus de werking van een ontvanger duidelijk te maken.
Piet van Schagen